De poel van vuur, in de volksmond ook wel ‘de hel’ genoemd, wordt in de Bijbel beschreven als ‘een zee van vuur, dat van zwavel brandt’.
Al in de 9e eeuw was bekend dat een mengsel van zwavel, kool en teer uiterst brandbaar is en daarom werd het regelmatig toegepast bij oorlogshandelingen.
“Maar voor hen die laf en trouweloos zijn geweest, de ongelovigen die zich hebben ingelaten met gruwelijke dingen, met moord, ontucht, toverij of afgodendienst, de afgodendienaars en alle leugenaars: hun deel is de vuurpoel, die brandt van vuur en zwavel”.
“En het beest werd gegrepen samen met de valse profeet die in zijn bijzijn tekenen had verricht, waardoor hij iedereen had misleid die het merkteken van het beest droeg en zijn beeld aanbad. Levend werden ze in de vuurpoel met brandende zwavel gegooid. Wie niet in het boek van het leven bleek te staan werd in de vuurpoel gegooid”.
Deze bevindt zich onder de aarde. De, van het lichaam ontdane, ziel ondergaat de folteringen dus in vol bewustzijn ( = levend).
In het Nieuwe Testament verwijst Jezus uitdrukkelijk naar een plaats van eeuwige bestraffing en lijden. De hel wordt derhalve ook wel “eeuwige straf” of “eeuwige verderfenis” genoemd. Uit de hel is volgens de christelijke leer geen bevrijding mogelijk.