Zoals wij bij de introductie van dit gedeelte reeds gemeld hebben gaan wij dieper op het geheimenis van het huwelijk in.
De schepping van de mens heeft misschien wel vele miljoenen jaren in beslag genomen voordat hij voldoende gerijpt was om de Geest van God te kunnen ontvangen.
In de symboliek wordt de ontwikkeling van de eerste mens aangeduid met de verloving van Samaël totdat zijn maaksel de staat van ‘zeer goed’ bereikte; en dan trouwt de schepper god met haar, de menselijke ziel.
Op zeker moment in de tijd, toen de mens volwassen genoeg was werd Gods Geest in hem ‘geblazen’. Deze gebeurtenis maakte Samaël furieus; hij vervloekte de mens en zijn schepping. En sindsdien is de zonde in de wereld binnen gekomen.
Dit is hetgeen uitgebreider aan bod is geweest in het vorige deel.
“Dit is de openbaring van Adam die hij aan zijn zoon Seth heeft onderwezen in het zevenhonderdste jaar, toen hij sprak :
Hoor mijn woorden, mijn zoon Seth! Toen god Yaldabaoth (andere naam voor Samaël, de Hoofdarchont) mij en jouw moeder Eva uit de aarde geschapen had, wandelde ik met haar in de heerlijkheid, die zij aanschouwd had en waaruit wij waren voortgekomen. Wij leken grote eeuwige engelen, want we waren hoger dan de god die ons geschapen had en de krachten die met hem waren, en die wij toen niet kenden.
Vanwege de boosheid van deze god verliet ons de heerlijkheid die in ons hart was; het verliet ons, mij en je moeder Eva, en ook de eerste Kennis die in ons geademd had. De heerlijkheid vloeide uit ons weg; in die dagen verwijderde de eeuwige Kennis van de God der Waarheid zich van mij en je moeder, Eva. Van die tijd af leerden we over dode dingen, zoals de menselijke. Toen leerden we ook de god kennen die ons geschapen heeft. En we dienden hem in vrees en slavernij. En na dit alles werden we in onze harten verduisterd. Ik sliep nu in het denken van mijn hart.
Gedurende die slaap werd de kracht van onze eeuwige kennis in ons vernietigd en zwakte achtervolgde ons.
Daarom werden de dagen van ons leven kort. Want ik wist dat ik onder het regime van de dood gekomen was . . . . “
Sindsdien werd de vrouw, de menselijke ziel, en haar nageslacht ‘mishandeld’ doordat zij gekluisterd werd aan het Rad van geboorte en dood. Deze wielwentelingen kunnen vele levens lang voortduren, totdat zij moe gebeukt haar Verlosser ontmoet; haar aanstaande man: Jezus Christus!
Hij treedt de menselijke ziel tegemoet met de woorden: “Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden. Doe wat ik je zeg en leer van mij; ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Want mijn juk is zacht en mijn last is licht; wat ik van je vraag, is eenvoudig. Wat ik van je eis, is niet zwaar.”